Wat is een erfelijke Ziekte

 

Een erfelijke aandoening is een ziekte of afwijking die van generatie op generatie kan worden doorgegeven door een afwijking (mutatie) in de genen. Onder normale omstandigheden heeft slechts een zeer klein deel van de nakomelingen een erfelijke aandoening. Dit wordt anders als mensen dieren gaan fokken en selecteren op (uiterlijke) kenmerken.


Raskatten worden vooral gefokt op uiterlijk en kleur. Kampioenen moeten ‘mooi’ zijn, waardoor er weinig aandacht is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren. Dit heeft ertoe geleid dat de meeste kattenrassen erfelijke aandoeningen hebben.


De katten die het meest voldoen aan het schoonheidsideaal van een bepaald ras worden gecombineerd in de fokkerij. Hierdoor raken de dieren in de populatie steeds nauwer aan elkaar verwant. Als katten uit één bepaald nest veel prijzen winnen, wordt er met die katten verder gefokt, vaak zelfs met nauw-verwante familieleden. De kans op erfelijke gebreken neemt men op de koop toe. Door inteelt wordt de kans op erfelijke aandoeningen groter. 


Vaak is niet te zien of een jonge kat drager is van een erfelijke aandoening. Dat kan komen doordat de aandoening zich pas op latere leeftijd ontwikkelt. Het kan ook komen doordat de erfelijke aandoening recessief is.
(De aandoening komt alleen tot uiting als beide ouders een defect gen doorgeven aan hun nakomeling.) Bij een dergelijke kat komt de erfelijke aandoening niet tot uiting, maar wanneer deze kat gecombineerd wordt met een kat die ook deze erfelijke aandoening bij zich draagt - en die kans is groot bij raskatten - dan komt de verborgen aandoening tot uiting bij de nakomelingen, met alle gevolgen van dien.

 

Het DNA bestaat uit twee strengen, die samen alle erfelijke informatie van de kat bezitten. Één streng wordt overgedragen via de moeder en de andere streng via de vader. Een gen is een stukje DNA, dat codeert voor één of meerdere eiwit(ten). Het eiwit heeft een bepaalde functie in het lichaam en kan bijvoorbeeld een erfelijke eigenschap tot uiting brengen, zoals de kleur van de vacht.

Van een gen kunnen verschillende varianten voorkomen, bijvoorbeeld die voor een bruine en die voor een zwarte vachtkleur. Omdat een gen uit twee strengen van nucleotiden (allelen) bestaat, kan het ene allel hetzelfde zijn als het andere allel (homozygoot) of juist verschillen (heterozygoot). Een andere variant kan een andere eigenschap geven, maar ook leiden tot een ziekte. Voor veel erfelijke ziekten is slechts één gen verantwoordelijk (monogenetische aandoening)

 

Enkelvoudig recessieve overervende aandoening:

 

Een kat moet van beide ouders een afwijkend allel krijgen om de ziekte te krijgen.

 

Enkelvoudig dominante overervende aandoening:

 

Een kat hoeft maar één afwijkend allel te krijgen (van één van beide ouders) om de ziekte te krijgen. 

Geslachtsgebonden aandoeningen:

 

Of poezen of katers hebben meer kans op een aandoening. 

 

Polygenetische erfelijke aandoeningen:

 

Meerder genen zijn betrokken bij het ontstaan van de ziekte.

 

DNA-testen zijn beschikbaar voor meerdere, voornamelijk enkelvoudige (monogene), erfelijke aandoeningen. Het gebruiken van lijders (zieke individuen) in de fokkerij is zeer af te raden. Een combinatie van lijders zal namelijk zieke individuen voortbrengen. Dragers – en in uitzonderlijke situaties ook lijders – van recessief overervende aandoeningen kunnen ingezet worden, mits in combinatie met een individu, dat vrij is van deze erfelijke aandoeningen. Het volledig uitsluiten van deze individuen zal namelijk ook leiden tot verlies van variatie in andere genen, die juist zo belangrijk is voor de (gesloten) populatie. Om de variatie in de genenpool te vergroten en de kans op zieke individuen te verlagen, kan outcross toegepast worden. Bij outcross wordt een individu uit de ene raspopulatie gecombineerd met een individu uit een andere raspopulatie, waardoor je fokt met niet-verwante of nauwelijks verwante dieren en de kans op inteelt en dus zieke individuen zo klein mogelijk wordt.