hyperthyreoïdie
Hyperthyreoïdie is een te snel werkende schildklier. Deze aandoening komt uitsluitend voor bij katten. De schildklier is een orgaan wat in de hals zit. Het bestaat uit 2 helften die links en rechts naast de luchtpijp zitten. Normaal gesproken is de gezonde schildklier is niet te voelen door je dierenarts.
De voornaamste taak van de schildklier is het produceren van het hormoon T4, dit hormoon regelt de snelheid van de stofwisseling. Door de snelheid van de stofwisseling wordt ook de snelheid van het verbruik van voedingsstoffen en energie bepaalt.
In ongeveer 98% van de gevallen van hyperthyreoïdie is er sprake van een goedaardige vergroting van de schildklier. Een vergroting van de schildklier is een tumor (neoplasie). We noemen deze goedaardig omdat de tumor niet uitzaait en zich niet agressief gedraagt naar het weefsel wat eromheen zit. In de overige 2% van de gevallen gaat het om een kwaadaardige tumor.
In ongeveer 70% van de gevallen van hyperthyreoïdie zijn beiden helften aangedaan. Deze ziekte ontstaat meestal bij oudere katten, gewoonlijk 8 jaar of ouder.
Door de vergroting van de schildklier, gaat deze harder werken. Er ontstaat een overschot aan T4, waardoor de stofwisseling sneller verloopt. Het lichaam van je kat heeft dan meer behoefte aan energie en voedingsstoffen. Je kat zal dus heel veel honger krijgen en heel veel willen eten, dit kan zelfs resulteren in het eten van dingen wat geen eten is. Zoals bijvoorbeeld stenen of hout. Ondanks deze enorme drang naar eten, zal je kat afvallen. Hij/zij zal magerder worden. Wat ook vaak opvalt is een onverzorgde vacht en heel veel drinken en plassen.
Je kan ook andere problemen zien als gevolg van de te snelle stofwisseling; hyperactiviteit, rusteloosheid/onrust, veel moeten poepen, veel miauwen, slapen op vreemde plekken (vaak koudere plekken) en braken door te snel eten.
Er bestaat ook een apatische vorm, hierbij zie je juist minder eetlust, wordt je kat slomer en heeft hij/zij moeite met lopen (spierzwakte).
Door de te hoge stofwisseling ontstaat er sneller “slijtage” van organen. Zo zal, door het snelle kloppen, het hart overbelast raken en kan het verdikken. Deze verdikking kan ernstige gevolgen hebben, zoals acute verlamming. Er ontstaat een hoge bloeddruk, wat niet goed is voor nieren, hersenen en ogen. Door het vele drinken en plassen raken de nieren overbelast en is er een hogere kans op nierfalen. Al met al resulteert dit in een snelle verslechtering van de gezondheid van je kat. Een schildklierprobleem is (bijna) altijd goed te behandelen en resulteert in de terugkeer van je kat zoals je hem/haar kent. Wees eerlijk tegen je dierenarts als je het allemaal niet ziet zitten!
Schildklier en nierproblemen (vaak nierfalen) zijn beide aandoeningen van de oudere kat. Door de te snel werkende schildklier, zal de bloedstroom door de nier verhoogd zijn. Hierdoor kunnen nierproblemen en nierfalen worden gemaskeerd. Wat vaak gezien wordt is dat een kat heel goed reageert op de behandeling van de schildklier, maar vervolgens nierfalen ontwikkeld. Op dat moment moet je goed met je dierenarts overleggen over de meest geschikte therapie.
Behandeling
Operatie:
Dit is vooral een goede optie als de schildklier eenzijdig vergroot is. Als ze allebei vergroot zijn, is dit nog steeds een optie, maar dien je na de operatie wel medicijnen te blijven geven. Stel dat er actief weefsel aanwezig is op vreemde plekken (zoals in de borstholte), wordt deze therapie meestal niet aangeraden. De operatie zelf is niet groot of ingrijpend en in sommige gevallen betekent de operatie dat alle problemen gelijk verholpen zijn.
Radioactief jodium:
Dit is een specialistische behandeling. Het radioactieve jodium wordt via een bloedvat toegediend bij je kat en wordt vervolgens alleen door hyperactief schildklierweefsel opgenomen. Het maakt dit weefsel vervolgens kapot, zonder dat gezond schildklierweefsel vernietigd wordt. Deze therapie is effectief in 95% van de gevallen. Het grote voordeel is dat ál het over-actieve weefsel aangepakt wordt, dus ook het deel wat op een vreemde plek zit. Er is geen narcose nodig en er is geen risico op het beschadigen van gezond weefsel. Het grote nadeel is dat niet alle klinieken deze therapie uitvoeren en dat je kat opgenomen moet worden. Ook is deze behandeling vrij prijzig. Als je dit echter tegenover levenslange therapie zet, dan valt het wel weer mee.
Medicatie:
De overproductie van T4 kan heel goed geremd worden met medicijnen. Deze medicijnen dien je de rest van het leven van je kat te blijven geven. Dit moet dagelijks gebeuren. Een keer een dagje vergeten levert meestal geen grote problemen op. Nadat de diagnose gesteld is, wordt er gestart met een bepaalde dosering van de pillen. Na enkele weken moet er een controle van het bloed plaatsvinden om te kijken of de dosering hoog genoeg is. Iedereen merkt in deze 3-4 weken al verschil. Vaak weet je zelf al of de dosering hoog genoeg is, omdat nog niet alle verschijnselen verdwenen zijn. Of juist te hoog, omdat je kat het tegenovergestelde is. Toch moet je nooit zomaar zelf de dosering verhogen, dit is levensgevaarlijk! Een controle van de waarde is altijd noodzakelijk. De meeste mensen hebben er weinig problemen mee om de pil in de kat te krijgen. Als het echt onmogelijk is dan kun je misschien beter een van de andere opties overwegen.
Speciaalvoer:
Een andere optie is dieetvoer. Dit is voer wat ook voor de rest van het leven gegeven moet worden. Het dieet werkt helaas niet voor iedere kat perfect. Ook is het zo dat je kat alleen nog maar dát specifieke voer mag eten. Je kat mag dus niet bij de buren brokjes eten of iets anders lekkers krijgen. Ook mag de kat buiten geen prooidieren vangen. Het laatste probleem met deze aanpak kan zijn dat je kat dit voer helemaal niet lekker vind. In het begin is dit nauwelijks een probleem, omdat je kat zo veel honger heeft. Maar zodra de schildklier weer is genormaliseerd, kan het zo zijn dat je kat het voer niet meer wil eten.
Al met al hangt het heel erg af van wat je zelf wil en hoe je kat reageert op de verschillende behandelingen. In het geval van voer of pillen, dient er regelmatig bloedonderzoek gedaan te worden om te controleren of de therapie nog voldoende is.